Misschien heb je je wel eens afgevraagd hoe een A4’tje aan zijn formaat komt. Dat is te danken aan de verhouding 1: √2. Ingewikkeld is deze formule niet: het betekent alleen dat papier in die verhouding dezelfde beeldverhouding bewaart als je het dubbel vouwt. Of juist een keer vergroot. Begin 20e eeuw werd dat idee uitgewerkt tot het DIN 476 systeem.
Het systeem begint met het A0-formaat (1189 x 841 millimeter): een vel papier met een oppervlakte van een vierkante meter in de verhouding 1: √2 . Voor elke keer dat je het vel dubbel vouwt of door de helft knipt, verhoogt het cijfer achter de A: A1, A2, en verder. Een A4 is dus een viermaal door de helft gesneden vel A0-papier. Drukkers kunnen zo papier op maat snijden zonder papierverlies.
Kiezen voor een standaardformaat papier voor je drukwerk bespaart veel papierafval. Want we kunnen makkelijker complete vellen vullen met drukwerk.
Afwijkende papierformaten zijn meer bedoeld voor kunstzinnig drukwerk of als je met een tijdschrift wilt opvallen in het schap van de kiosk.